onopgeefbaar verbonden – de deconstructie (3)

Titelpagina Onopgeefbaar VerbondenDe derde paragraaf van Onopgeefbaar Verbonden draagt de titel “De Messias van Israël”. De inzet is de profetie van Jesaja over de knecht van de HEER (Jesaja 49:6). Die wordt ook door de opstellers van OV op Jezus toegepast. Maar dan komt er een bijzondere gevolgtrekking:

“Dankzij de komst van Jezus is de garantie gegeven dat deze belofte in vervulling zal gaan.”

Bijzonder omdat er niet onomwonden wordt gesteld dat mét en ín Jezus deze belofte in vervulling IS gegaan of gaat. Er wordt als het ware een slag om de arm genomen, waarmee ook buiten Jezus om Gods beloften (gedeeltelijk) nog via Israël (welk Israël?) in vervulling zullen gaan.  

Des te bijzonderder omdat direct daarop de lofzang van Simeon wordt geciteerd: “Mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van de volken” (Luc. 2:30v). Voltooid verleden tijd: bereid hébt!

Óf Simeon heeft teveel gezien in Jezus óf de opstellers van OV zien te weinig in hem, zou ik dan concluderen. Het antwoord laat zich raden…

Waarom er trouwens in het citaat uit Lucas door de opstellers van OV Hebreeuwse woorden zijn ingevoegd alsof die er oorspronkelijk in de Griekse tekst hebben gestaan (yeshoea, gojim), is mij een raadsel. Waarom dit soort onzin-hebraïsering dat een quasi oudtestamentisch gezag moet verlenen aan de tekst van de evangelist?

Dan volgt een verslag van het gesprek van Jezus met de Emmaüsgangers, waarin Hij uitlegt hoe de Schriften (de TeNaCH, het Oude Testament) al naar Hem toewijzen. En dan volgt de gerichtheid op “alle volken”: aan hen moet in Jezus’naam bekering tot vergeving van de zonden worden verkondigd. Kortom: in en door Jezus wordt de heilsboodschap die God aan het volk Israël heeft toevertrouwd “uitgezaaid” over alle andere volken. Ik zou dan concluderen: hier zie je wat er wordt bedoeld met “het heil is uit de joden”. En wel het heil voor héél de wereld. OV blijft hier echter steken bij “het getuigenis van de profeten aangaande de roeping van Israël”.

Over het “argument uit stilzwijgen” uit Handelingen 1, dat Jezus zijn discipelen inzake het herstel van het koningschap over Israël niet heeft verweten dat ze “te aards of te nationalistisch dachten”, heeft Jos Strengholt al geschreven.

Dan zet OV vanuit Handelingen 1 de laatste alinea van deze paragraaf in met

“Opeens gebeurt er iets wat niemand op grond van de prediking van de profeten direct zou verwachten, Jezus stuurt zijn twaalf leerlingen als voorhoede van de twaalf stammen van Israël de wijde wereld in om het evangelie te verkondigen.”

Nog even afgezien van het feit dat er op dat moment nog maar 11 leerlingen over waren, is de verbazing van de opstellers van OV wat vreemd. Hadden niet ook de profeten van Israël al de volken op het oog? Sterker nog: was deze belofte van heil voor de volken door Israël niet al in Gen. 12:3 door God zelf aan Abram toegezegd: ‘Door jou zullen alle volken op aarde gezegend worden’.

Er wordt hier dus een schijnbare tegenstelling tussen de woorden van de profeten van Israël en de daden van Jezus geponeerd, die er helemaal niet is! Waarom? Ik vermoed om in het vervolg de Kerk uit te kunnen spelen tegen het volk Israël. Zonder deze tegenstelling verliest OV namelijk alle grond onder de voeten.

Tegelijk wordt hier (nog) het beeld geschetst van de heidenvolken die “vanwege hun liefde tot de Messias en zijn volk optrekken naar Sion”. Later zal er juist naar de vijandigheid van de volken tegen Sion worden verwezen. Zie over deze discrepantie het stuk van Wim de Bruin.

Wat in deze kleine opmerking opvalt is dat de liefde van de heidenvolken niet uitsluitend zijn focus vindt in de Messias maar ook in “zijn volk”. Daarmee zijn hier dus niet de volgelingen van Jezus bedoeld, maar zijn joodse volksgenoten. Zo worden de nationalistische elementen van de heilsverkondiging die de profeten stukje bij beetje achter zich hadden gelaten, tussen de regels door weer binnengesluisd.

En terwijl een tekst over het ingaan van de volheid der heidenen is geciteerd, komt OV toch weer tot de conclusie: “De Eeuwige staat garant voor de realisering van de bestemming van Israël.” Maar was en is die bestemming nu juist niet de bedding te zijn voor het binnenstromen van de heidenen als Sions kindren? Zoals de berijming van Psalm 87 het zo mooi zegt:

God zal hen zelf bevestigen en schragen
en op zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
hen tellen, als in Israël ingelijfd,
en doen de naam van Sions kind’ren dragen.
 

Af en toe krijg ik het gevoel dat OV het de gojim, en dus ook zichzelf, niet gunt. Dat men vindt dat in het Koninkrijk van God allen wel heilig zijn, maar dat sommige heiligen er toch heiliger zijn dan anderen vanwege hun afstamming. Waar komt dit soort zelfvernedering vandaan? Blijft men hangen in het schuldgevoel over de gedane afgrondelijke zonden van onze voorvaderen, waaruit men zich niet los durft maken? (Dé grote valkuil van de doorgeschoten Nadere Reformatie, waarbij de mens het genadeaanbod niet durft vastgrijpen.) Of is het een soort obligate “nederige hoogmoed” waarbij men meent des te rechtvaardiger te zijn, naarmate men zichzelf voor het oog van de buitenwereld verder achterstelt bij een ander?

Dat voor God zijn kinderen niet allemaal één pot nat zijn, dat geloof ook ik ten volle, maar dat Hij de één meer zou liefhebben dan de ander, dat weiger ik te geloven. Voor God geldt dubbel en dwars wat Nijntje’s moeder in Nijntje de Musical tegen Nijntje zegt, als Nijntje bang is dat door de komst van een kleine Pluis zij minder liefde van haar ouders zal krijgen: “Vaders en moeders houden van al hun kinderen het meest.” Dat is wat ik door en in Christus mag geloven: God houdt van ál zijn kinderen het meest; Jood en Griek, slaaf en vrije, man en vrouw.

Greetz, Jominee

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in Kerk & Israël en getagged met , , , . Maak dit favoriet permalink.

3 reacties op onopgeefbaar verbonden – de deconstructie (3)

  1. Wim de Bruin zegt:

    Degelijk stuk werk. Vervang alleen ps. 84 door 87, dat maakt je betoog sterker 😉

    • jominee zegt:

      Ahum 😉
      Ik kan natuurlijk de mooie opmerking maken over de “standaard” weeffout in oude Perzische tapijten, waarmee men a.h.w. beleed: alleen God is de perfecte Schepper. Het was echter gewoon een fout uit nonchalance. Je kunt er nog over twisten of het iets van de grijze mus of van de snel overscherende zwaluw was, maar onjuist was het wel. 🙂
      Bij dezen hersteld!

  2. Ruud zegt:

    Goed opgemerkt, Jominee!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.